De
brief.
Ik ben Hannelore Geryl, geboren
op 25 november 1907. Toen de allesverwoestende oorlog uitbrak, was ik 6 jaar. Als
kind ben ik op 17 september 1914 samen met mijn mama en zussen weggevlucht uit
Nieuwpoort. Onze voorlopige bestemming was Exeter, aan de andere kant van onze
grote waterplas. Mijn broers waren net 18 geworden, dus zij moesten hier
blijven om samen met papa te vechten voor het vaderland. Papa had mij beloofd
brieven te sturen wanneer hij even wat tijd vond. We waren ervan overtuigd dat
we Kerstmis samen zouden vieren, thuis. Het zou allemaal anders uitdraaien,
helaas…
In onze kleine, rode
brievenbus lag eindelijk een briefje. “Lieve
Hannelore, wat mis ik mijn kleine meisje. Ik heb slecht nieuws, ik vrees dat je broers en ik hier nog langer
moeten blijven. Maak je maar geen zorgen, alles komt goed. Hoe gaat het daar
met mijn prinses? Is er daar ook oorlog? Hoe gaat het met je mama en zussen? Zoals
je ziet heb ik veel vragen, dus schrijf me maar snel een briefje terug. Groetjes
van je papa en je broers. PS: op ons kan je altijd rekenen! Tot gauw.”
Ik was ontzettend blij en trots op mijn eerste brief. Tegelijkertijd was ik toch ook een beetje gerustgesteld, want elke dag was ik bang niks meer te horen van mijn papa. Ik riep meteen mijn mama en zussen en toonde de brief. Samen gingen we naar mijn kamertje om terug te schrijven. Ik schreef dat ik hen miste en dat het heel snel Kerstmis zou zijn, dat voelde je aan de ijzige wind en dat zag je aan de bomen die hun blaadjes loslieten. Enkele dagen later kreeg ik opnieuw een brief. “Lieve Hannelore, ik heb je briefje ontvangen. Dankjewel, het deed deugd om wat nieuws te lezen. Het gemis wordt groter en groter. Ik zou je zo graag een dikke knuffel geven. Hier gaat het niet zo goed, we hebben het ijskoud en er is bijna geen eten meer. Bikkelhard is het, maar we zetten door. Er is nog iets wat ik je moet zeggen, maar ik weet niet hoe. Er zijn geen woorden voor. Je oudste broer is gestorven. Hij slaapt nu en heeft geen pijn meer. Dat houdt ons recht. Groetjes, je papa en je broer.”
Mijn mama zat op mijn bed
toen ik de brief voorlas. Ze zakte ineen en ik hoorde haar gesnik harder
worden. Een pijnkreet vulde mijn kleine kamertje. Een rilling liep over mijn
ruggengraat. “Hopelijk krijgen ze papa en Maarten niet!” zuchtte mama. Ik
hoopte dat ik zo snel mogelijk een andere brief zou krijgen, maar de brievenbus
bleef leeg. Elke dag liep ik 6 keer naar de brievenbus, maar keerde
teleurgesteld en triest met lege handen terug. Meer dan 1 jaar hoorde ik niks
meer. We waren ongerust en vreesden het ergste. Ik zat vastgekluisterd aan het
raam, wachtend en hopend op een nieuwe brief. Toen de eerste sneeuwvlokken
neerdwarrelden, kregen we te horen dat ook mijn andere broer gesneuveld was in
het Duitse offensief. Hartverscheurend
was het en zo oneerlijk! Kerstmis vervaagde in het niks, onze wereld stortte
helemaal in.
Voor mama werd het
allemaal een beetje te veel, daarom gingen we op bezoek bij tante Kate. Het was
niet echt onze tante, maar een Engelse vrouw bij wie we terecht konden als we
het moeilijk hadden of wanneer we honger hadden. Mama wou de draad opnieuw
oppikken en zocht werk. Uiteindelijk kreeg ze goed nieuws, ze kon aan de slag
als naaister. Zo hadden we centjes om vers brood te kopen en melk en eieren. We
mochten zelfs naar school, waar we zo veel bijleerden. Het was verbazend hoe
snel we ons in het Engels konden uitdrukken.
We misten papa heel erg,
elke dag weer een beetje meer. Tegelijkertijd waren we ook opgelucht dat die
Duitsers het Kanaal niet konden oversteken en dat we ver weg waren van de
oorlog. We hadden het wel niet makkelijk: elke dag hetzelfde eten, dezelfde
kleren, het verdriet. In 1916 kregen we een brief getekend door kolonel Deschrijver.
“Gilbert Geryl is gewond aan zijn hoofd
en been. Hij is niet meer geschikt om te strijden. Daarom sturen we hem terug
naar huis. U kunt hem donderdag om 16 uur opwachten op het perron van Exeter.”
Ons huisje vulde zich met
meisjesgekrijs. We waren zo blij, mama moest zelfs enkele traantjes wegpinken. Eindelijk
zouden we weer ‘samen’ zijn, zonder mijn twee lieve broers dan wel. Die donderdag
stonden we popelend van ongeduld op het perron te wachten. Het was 16 uur.
De trein kwam langzaam
het station binnengereden, het leek wel een eeuwigheid te duren.
Mijn papa stapte uit we
wagon, ondersteund door 2 krukken. We schrokken wel even toen we zijn
verwondingen zagen. Zijn linkeronderbeen was geamputeerd, vreselijk! Het
belangrijkste was natuurlijk dat we onze papa terug dicht bij ons hadden. We
konden niet wachten om ons huis en onze school te laten zien. We lieten hem
horen dat we al zeer goed Engels konden praten, maar we vergaten dat papa zelf
geen Engels sprak. Dat was helemaal niet erg, enkele dagen later was het immers
Kerstmis.
“Ik heb nachtenlang
gebeden dat we ooit nog samen Kerstmis zouden kunnen vieren.” fluisterde mama.
“Ja dat is waar, papa. Maar we zullen Maarten en Jef zo hard missen, het is
gewoon niet eerlijk! Het zal nooit meer hetzelfde zijn.” mompelde een van mijn
zussen die haar tranen probeerde te bedwingen. Dat betekende natuurlijk niet
dat we helemaal geen Kerstmis meer zouden mogen vieren. Papa vertelde wat hij
allemaal had meegemaakt in de oorlog. Het was een hard verhaal, het maakte me
triest en kwaad. De koude, de honger, de doden, de gekwetsten en vooral …
Maarten en Jef. We begrepen dat papa niet meer zou kunnen werken, maar mama
stelde ons gerust en zei dat zij dan wel wat harder haar best zou doen. Wij
moesten ons vooral geen zorgen maken.
We probeerden gelukkig te
zijn, maar het werd nooit meer als vroeger. De oorlog heeft alles kapot gemaakt. Mijn leven zal nooit meer zijn
zoals vroeger. Ik hoop dat de mensen hieruit de nodige lessen zullen trekken.
Nooit nog oorlog.